DE WITTE WAAN

Sommige rassen mogen een witte vachtkleur hebben, andere rassen moeten die zelfs hebben en nog andere mogen die helemaal niet hebben. De boxer mag tot éénderde van zijn lichaamsoppervlak witte aftekeningen hebben, op voorwaarde dat die niet storend ongelijk verdeeld zijn. Méér dan éénderde of volledig wit mag niet.

Dit is één van de punten waarop de Standaard duidelijk is: de Boxer is ofwel geel ofwel gestroomd, telkens met een zwart masker. “Witte aftekeningen zijn op zich niet verwerpelijk, ze kunnen zelfs heel mooi zijn”.

Eén van de ontelbare voorbeelden gevonden op Internet:

Van: Renate (emailadres weggelaten nvdr.)
Onderwerp: Witte boxer
Discussies: nl.huisdier.algemeen
Datum: 2001-09-27 22:58:12 PST

Te koop mijn lieve witte boxer “Jelle”. Hij is een gecastereerde reu van 2 en half jaar oud. Hij is erg lief en luisterd erg goed. Hij speelt erg graag en kan goed met andere honden, katten en is dol op kinderen. Ik moet hem weg doen omdat mijn andere hond niet met hem overweg kan. Ik kan ze niet samen los laten lopen omdat mijn andere hond de boxer aanvalt en bijt. Hij heeft geen stamboom. Hij is helemaal wit en heeft 2 verschillende kleuren ogen, een hele lichte blauwe en een donker bruine. Zoals bekend is bij witte boxers met 2 kleuren ogen is hij doof aan 1 kant, hetgeen geen verschil maakt met luisteren want dat doet hij erg goed. Hij is alleen erg enthousiast als er iemand komt en wil dan nog wel springen enzo. Verder is het geen blaffer en kan hij erg goed tegen alleen zijn. Belangrijk is dat hij een baas/bazinnetje krijgt die lief en erg goed voor hem is want het is echt een schatje. Ik vraag 750,00 voor Jelle. Als je denkt een goede baas of bazin te zijn voor Jelle kun je me mailen en/of bellen.

Groetjes van Renate

Tegenwoordig kan je op internet geen vijf boxersites ver klikken zonder witte boxers tegen te komen. Op enkele van die sites worden zelfs zonder enige vorm van commentaar witte pups te koop aangeboden. Wat erger is: sommige clubbladen vullen hun pagina’s  met foto’s en verhaaltjes van witte boxers. Niet zo lang geleden gaf mijn zoon  een opleidingspracticum voor een buitenlandse boxergroep, waarbij hij moest constateren dat er in de groep haast even veel witte als niet-witte boxers rondliepen. En geen kat die daar graten in zag.

Maar graten zitten er wel degelijk in dit sluipend aanvaarden en promoten van witte boxers: deze waan, gevoed door sentiment, geldgewin en gebrek aan kennis zet het ras verder op een hellend vlak. En dat kan dus niet.

De Belgische Boxer Club vaart al jaren tegen de stroom op: waar men elders het ene reglement op het andere stapelt, houdt zij principieel vast aan de individuele vrijheid én verantwoordelijkheid van de fokker. Daarom is het volgende des te belangrijk: één van de zeer weinige regels die zij van het begin, in haar statuten, heeft neergeschreven is dat haar leden geen witte boxerpups kunnen bijhouden, laat staan te koop aanbieden. Sommige leden doen dat wel.

Nu zal stilaan iedereen weten dat noch statuten noch reglementen mij Heilig zijn. Erger: zelfs de rasstandaard is dat niet. In eerste en laatste instantie gaat het om middelen – al dan niet efficiënt maar steeds gesitueerd in een bepaalde sociale en historische context -, om goede rashonden te fokken. Met “goed” bedoel ik gezond, functioneel en esthetisch waardevol – waarbij het laatste de eerste twee elementen omvat, maar overschrijdt. In die zin, en in die zin alleen, kan men stellen dat “Schoonheid” mijn enig criterium is, waarbij men er goed aan doet voor ogen te houden dat ik dit als een objectief en niet als een subjectief gegeven geïnterpreteerd wordt. Evengoed echter, is het zo dat in die standaard omschrijvingen staan die niet uit de lucht zijn komen vallen, maar die gebaseerd zijn op de observatie, op de fokervaring en op de visie van de de samenstellers – in de meeste gevallen fokkers die met een zeer heterogene fokbasis werkten: we moeten daar behoedzaam mee omgaan. Naarmate hun gezamenlijke fokervaring groter werd, is de rasstandaard – een dynamisch gegeven – aangepast. Onder andere wat de kleur van de boxer betreft.

Uit die gezamenlijke fokervaring stamt het eerste argument. Iedere boxerliefhebber kent de foto’s die rond de jaren 1900 zijn genomen van de eerste boxers. Daarop zijn zowel witte, bonte, donkergestroomde als vaalgele honden te zien. Het is aannemelijk, en er bestaat ook een foto en een getuigenis van, dat  zeer gelijkende honden al rond 1850 gefokt werden. Ook in die getuigenis gaat het om een bonte boxer. De eerste versie van de standaard en de daaropvolgende wijzigingen laten die kleuren dan ook probleemloos toe. Bij het ontstaan van het ras waren de witte en de bonte boxer prominent aanwezig. Men moet er zich heel goed van bewust zijn dat er in die jaren en nog geruime jaren daarna, een open stamboek werd gevoerd. Dat betekent dat een hond die op een rastentoonstelling erkend werd als behorend tot dat ras, in het stamboek kon ingeschreven worden – ook al was helemaal niets bekend van zijn afstamming. Dat heeft voor- en nadelen, maar dat is een ander hoofdstuk. Een gevolg was wel dat er in pakweg de eerste dertig jaar, een zeer grote verscheidenheid was: ook in vachtkleur.

In de jaren twintig wordt de standaard kort na elkaar enkele keren aangepast, onder andere wat vachtkleur betreft: witte, bonte en  zwarte boxers worden uitgesloten. Dat zwart is een verhaal op zich en heeft niets met ons onderwerp van vandaag te maken.

Waarom sluiten de fokkers na enkele tientallen jaren  zeer selectieve modellering van hun ras “plots” een kleur – wit – uit? Een kleur die integraal deel heeft uitgemaakt van het ras sinds het begin? En daarmee in één klap een belangrijk deel van hun potentiële fokdieren? Toch een vreemde en ingrijpende beslissing.

Hadden ze een plotselinge afkeer van witte of bonte boxers ontwikkeld? Was het een modegril? Nee, het ging om de essentie van het fokken zelf: selectie. Zonder sentiment, maar vanuit rede en visie. De boxers uit de beginjaren kan men zich het best voorstellen als hoogopgeschoten buldoggen ( nauwelijks nog te vergelijken met de engelse buldog van vandaag): zo’n veertig centimer hoog, eerder lang dan hoog, zwaar botwerk, laag op de voorhand, zwakke polsen,  open front, vaak zadelrug, zwaar hellende croupe, weinig hoeking, zware schedel en snuitpartij, een glijdende stop, zware kaakbeenderen, goed ontwikkelde onderkaak, soms ondervoorbijtend soms niet, meestal ronde ogen (alle kleuren), trouw, onverschrokken, moedig. Waar men naartoe wilde was een meer atletische hond, strakker in lichaam, vierkanter, iets groter, beter op elkaar afgestelde hoekingen, sterkere polsen en gesloten voeten, langere hals en een hoofd waaruit de grofheden gehaald werden: de snuitpartij volumineuzer, de stop duidelijker gemarkeerd, de voorhoofdsschedel iets meer gewelfd, de bakken minder uitgesproken, de ogen rond en donker, een meer gebogen onderkaak, rondere lippen, een matig prognatisme en  een gezond recht gebit.

Pionierswerk, het echte fokkerswerk. Jonge fokkers van nu interesseren zich in het beste geval of er in een nestje een goede showexemplaar zal geboren worden of als de pups aan “hun” type beantwoorden. Toen was de vraag of er uit een combinatie een pup zou geboren worden die meer in de richting ging van waar men heen wilde. Meestal was dat niet zo. En als dat in zeldzame gevallen wel zo was, dan moest men die pup nog door een wereld zonder vaccins en antibiotica, naar volwassen leeftijd weten te brengen om uiteindelijk te zien of hij zijn betere eigenschappen zou kunnen doorgeven, wat nog zeldzamer was. En vanuit die ervaring spruit de beslissing om witte en bonte boxers te bannen: iedere keer weer bleek dat witte of bonte exemplaren de eigenschappen van de oorspronkelijke generaties bleven behouden terwijl gele en gestroomde exemplaren ( al dan niet met witaftekening) zich langzaam naar het atletischer en harmonieuzer type lieten selecteren. Anders uitgedrukt: in de opbouw van het ras, want dat was het: opbouw, betekende wit of bont stilstand of achteruitgang (buldogtype) terwijl geel en gestroomd de weg leken te tonen naar wat de Boxer zou worden. Dat was de hoofdreden.

Daarbij enkele opmerkingen:

1/ Men had kunnen beslissen het wit volledig te bannen, dus ook de witte aftekeningen. Sommige fokkers hebben zijn ook die weg gegaan en dat kan ook vandaag nog als men dat zou willen. Als men dat enige generaties volhield constateerde men dat men ofwel ook terugviel op het buldogtype maar dan in een zeer lichte en kleine versie ofwel, en dat kwam meer voor, honden verkreeg die in lichaam wel beantwoordden aan het atletischer type maar in het hoofd de typische dogachtige kenmerken verloren. Daarbij aansluitend de volgende opmerking:

2/ Het behoud van de factor wit in het ras ( want het is theoretisch en zelfs praktisch mogelijk de factor wit volledig weg te werken) was en is essentieel om de dogachtige kenmerken te behouden. In de Anglo-Amerikaanse traditie geldt nu nog steeds dat een boxer zonder witaftekening – per definitie- geen showboxer kan zijn. Maar zoals te verwachten valt overdrijven ze schromelijk. Anderzijds is diezelfde constatering – dat het behoud van de witfactor noodzakelijk is om de typisch dogachtige eigenschappen te behouden – een gedeeltelijke verklaring voor de impact die de introductie die “Witherford Hot Chestnut” op de verarmde en meestal wit-loze Duitse boxerpopulatie heeft kunnen hebben.

3/ Elke ervaren fokker weet dat ook vandaag nog de witte pups in het nest meestal groter en grover zijn dan de gekleurde pups. Niet zelden zijn ze de oorzaak van een keizersnede. Als men ze in leven laat zullen ze, door het simpele feit dat ze groter zijn, hun voorsprong op de gekleurde pups exponentieel vergroten, wat de indruk wekt, op de leeftijd van 8 weken, dat ze sterker zijn en levenskrachtiger. En dat is een valse indruk – wat mij bij een tweede argument brengt.

In de beginjaren van het ras lag de gemiddelde levensverwachting rond de vijf jaar. Dat is niet veel. Oorzaken waren het gebrek aan een adequate voeding maar vooral een gebrek vaccins en antibiotica, waardoor besmettelijke ziektes nauwelijks konden worden behandeld. Men kon er echter niet naast kijken dat ook andere zaken meespeelden. Zo kon men constateren dat witte en in mindere mate bonte boxers doorgaans gevoeliger waren voor huidziekten en zonneslag. Daarbovenop kwam, en dat was ernstiger, dat veel witte boxers doof bleken te zijn en dat epileptische aanvallen beduidend meer voorkwamen bij witte dan bij gekleurde boxers. En dat kon niet verklaard worden door externe oorzaken. Op één of andere manier is de kleur wit bij boxers – maar niet enkel bij boxers – gekoppeld aan vatbaarheid voor huidziekten, doofheid en aandoeningen van het centraal zenuwstelsel, waarvan epilepsie (in wat voor vorm ook) de bekendste is. Dat was toen zo en dat is nu nog zo. Let wel: ik heb het hier duidelijk over volledig witte of bonte boxers. Niet over witte aftekeningen en al helemaal niet over rassen waar wit geen enkel gecorreleerd probleem oplevert.

Op dit ogenblik zijn er enkele hypothesen vanuit de embryologie die dit verband lijken te bevestigen en te verklaren. In essentie zou het gaan om een uitbreiding ( tijdens de embryonale ontwikkeling) van pigmentloze cellen naar het binnenoor en de gehoorzenuw. In het binnenoor zitten ook de orgaantjes die de evenwichtszin reguleren en het lijkt aannemelijk om van daaruit een band te leggen met een manklopende communicatie met de hersenen.

Ik ben embryoloog noch fysioloog en de details ontgaan mij. Belangrijk is dat de observatie van de eerste generaties fokkers correct was – dat witte en in mindere mate bonte boxers gemiddeld gevoeliger zijn voor huidaandoeningen en epilepsie dan gekleurde boxers. Al was dit niet de hoofdreden van de uitsluiting, op zich zelf had het al een voldoende grond kunnen zijn.

Het derde argument sluit daarbij aan. Veronderstel dat men zeventig jaar terug witte boxers niet had geweerd hoe zou de boxerpopulatie er dan nu uit zien? Op dit ogenblik is het zo dat er op elke 100 boxerpups die er worden geboren 10 tot 15 wit of bont zijn. Waarmee we direct het fabeltje van de “zeldzaamheid” van witte boxers de wereld kunnen uithelpen. Jammer voor de freaks die op zoek zijn naar rariteiten. Zonder de uitsluiting van de witte boxers, zou hun aanwezigheid nu – een voorzichtige veronderstelling- verdubbeld zijn en dan zouden 2 tot 3 boxers op elke tien een verhoogde kans hebben gehad op de voornoemde kwalen – nog volledig afgezien van het feit dat ze in de loop van die zeventig jaar de gemiddelde kwaliteit van het ras sterk naar beneden zouden hebben gehaald om de redenen die we eerder hebben gezien. Of beter geformuleerd: de boxer zoals we die nu kennen zou nooit bestaan hebben. We zouden nog steeds met een grovere, kleinere en in alle opzichten meer “buldogachtige” boxer opgescheept zitten. De essentie: de niet-uitsluiting van de witte boxer, zeventig jaar terug, zou niet enkel een invloed hebben gehad op het voorbestaan van de witte boxer zelf, maar op de evolutiemogelijkheden en de kwaliteit van het totale ras.

Als ik daarnet zei dat in ons gedachte-experiment 20 tot 30% van de boxerpopulatie een verhoogde kans zouden hebben gehad op de aandoeningen die met de witte kleur zijn verbonden, was dat niet helemaal juist. Doordat combinaties wit/gekleurd en bont/gekleurd normaal zouden zijn geweest, zou de verspreiding van de genen die verantwoordelijk zijn voor deze aandoeningen aanzienlijk groter zijn geweest dan dat nu het geval is. De totale boxerpopulatie zou niet enkel kwalitatief naar “schoonheid” lager zijn dan nu het geval is, ze zou ook aanzienlijk “zieker” zijn. Enkel en alleen door het voorbestaan van de witte boxer.

Omwille van de volledigheid, moet ik vermelden dat er nog een hypothese bestaat over de reden waarom witte boxers werden geweerd. De boxer en de honden waarvan hij afstamt zijn en waren waakhonden. Nu is een lichtgekleurde waakhond in het duister niet erg handig: hij wordt te vlug opgemerkt. De meeste Europese waakhonden zijn inderdaad donker gekleurd. Daarnaast is er het feit dat lichtgekleurde honden, psychologisch gezien, minder afschrikken dan donkergekleurde. In elk geval in het westen. Op de Amerikaanse plantages in Noord- en Zuid-Amerika waren het vooral “white dogs” die de slaven in bedwang hielden. Maar goed de boxer stamt uit onze kontreien, laten we het daar bij houden. Ongeloofwaardiger wordt het volgende: vrijwel van in het begin, maar zeker tussen de twee oorlogen werden er in Duitsland pogingen gedaan om de boxer te laten erkennen als een volwaardige waak én verdedigingshond. Centrale figuur in dit gebeuren zou de grote man van de Duitse herders zijn geweest: Vom Stephanitz. In die visie zou de ban op wit een opportunistische toegeving geweest zijn om de boxer kynologisch officieel als “Gebruikshonderas” te laten erkennen.

Er was de Duitse boxerclub inderdaad veel gelegen aan de status van “gebruikshondenras”, maar deze hypothese is hoogst onwaarschijnlijk om twee eenvoudige redenen. Eén: er bestonden, zoals we gezien hebben, vanuit foktechnisch standpunt meer dan voldoende redenen om de volledig witte boxer uit te sluiten. Twee: de erkenning als gebruikshondenras steunde helemaal niet op uiterlijk, maar enkel en alleen op de getoonde “arbeid”- kleur speelde daar geen enkele rol bij.

In de marge mag vermeld zijn dat er nodig eens een grondige studie moet worden gemaakt van de invloed én van de schade die de verheerlijking van het ideologisch raamwerk van de duitse herderwereld op de ontwikkeling van de Boxer heeft gehad. Maar dat is een thriller apart.

Als we het voorgaande samenvatten, volgt dan daaruit dat een boxerfokker witte pups moet laten inslapen? Het antwoord is: ja. De redenen:

 

1/ Een witte pup beantwoordt niet aan de kynologische criteria van de rasstandaard.

2/ Witte pups hebben een a a-priori hogere kans op huidaandoeningen, doofheid en epilepsie.

3/ In elk individueel nest nemen witte pups doordat ze gemiddeld groter zijn kansen weg van goede pups, vooral in de eerste levensmaand.

4/ Door het in leven laten van witte pups, vergroot  de kans dat een potentieel gevaarlijke variant binnen de populatie, gaandeweg ( of zelfs op korte tijd, blijkt nu) als “normaal” zal worden beschouwd. En wat “normaal” is heeft dezelfde rechten als de gekleurde variant, dus ook voortplanting. En dan begint de ellende op rasniveau pas echt.

5/ Witte pups worden doorgaans gegeerd door mensen omwille van ofwel plat sentimentele redenen (moet dat beestje nu sterven omwille van zijn kleur?) ofwel financiële redenen ( goedkoper) ofwel egotripperij ( in het bezit zijn van en rariteit) – meestal een combinatie van deze redenen. Hoe je het draait of keert: je trekt als verkoper van witte pups de verkeerde mensen aan en het is dan ook niet verwonderlijk dat heel wat witte boxers in een asiel of op één of andere adoptielijst terechtkomen. Ten andere: er zijn tientallen rassen waarbij witte pups ofwel toegelaten of zelfs de norm zijn.

6/ Zelfs al verkoop je witte pups niet, maar geef je ze weg met een sterilisatiecontract, dan nog heft dat de bovenstaande bezwaren niet op. Daarenboven moet men zich geen illusies maken: in de praktijk zijn dergelijke contracten niet afdwingbaar. Zo’n contract sust het geweten van de fokker, maar verandert de realiteit niet.

7/ Een koper die na enkele maanden vaststelt dat zijn witte pup doof blijkt te zijn kan als hij dat wil naar de rechter stappen en schadevergoeding eisen op grond van het feit dat het “product” verborgen gebreken vertoonde, waarvan de verkoper op de hoogte was of in elk geval diende te zijn.

8/ Elke geplaatste witte pup is een plaats minder voor een goede pup: verkocht, gegeven, met of zonder contract – het doet er niet toe.

9/ Afgezien van dit alles, kan men constateren dat volwassen witte boxers doorgaans ( om niet te zeggen: altijd) van een povere kwaliteit zijn. En ja, dat kan ook gelden voor gekleurde boxers. Ook gele of gestroomde pups die echt niet goed zijn laat men beter inslapen. Dat is geen kwestie van kleur: enkel van kwaliteit. Het enige verschil is dat men het bij witte pups zeker weet.  

Conclusie : er waren en er zijn goed gefundeerde redenen om witte en bonte pups uit te sluiten, zowel op het niveau van het individuele dier als op niveau van de boxerpopulatie. Die redenen zijn van foktechnische en van medische aard. Er bestaat geen enkele gefundeerde reden om witte pups te behouden, tenzij het blote feit dat men principieel geen enkele pup wil laten inslapen. In dat geval is men met het verkeerde vak bezig. Elke raspopulatie wordt in stand gehouden door drie dingen: selectie, selectie en nog eens selectie. Eén aspect daarvan – zeker geen aangenaam – kan dan zijn het laten inslapen van sommige pups. Bovendien: er is een eenvoudige oplossing. Om geen witte pups in een nest te hebben volstaat het er voor zorgen dat één van de ouders geen witte pups vererft, en dat is eenvoudig te achterhalen.

Er is natuurlijk nog een – voor de hand liggende – reden, waarom een fokker zijn witte pups niet wil laten inslapen:  hij kan ze verkopen. In dat geval is hij de naam fokker niet waard en staat hij op hetzelfde niveau als de eerste de beste hondenkwekerij. Als hij daarmee kan leven is dat prima voor hem. Hij mag echter niet verwachten dat andere fokkers die wel met het ras – en veel minder met hun portefeuille – begaan zijn, daarmee genoegen zullen nemen – evenmin als de rasclub.

Johan Sioen