LUISTEREN NAAR BOXERS

ALS EEN BOXERHART ZOU SPREKEN

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in het vaktijdschrift “INTERNATIONAL BOXER MAGAZINE” nr. 4/2001, in engelse vertaling onder de titel “Listening to Boxers….” en in italiaanse vertaling onder de titel “Ascoltando i Boxers…”.

Met dank aan Editrice NETTUNIA, Granarolo (BO), Italië.

Zelfs bij diegenen die dagelijks met honden omgaan ( in wat voor hoedanigheid ook) blijft het een onderwerp waar nauwelijks over wordt gesproken, laat staan dat het invloed heeft op de manier waarop met honden wordt omgegaan. Ik heb het over de persoonlijkheid van individuele honden. Het woord “Persoonlijkheid” wordt niet graag gebruikt in hondenmiddens, maar voor wat ik bedoel ben ik er nog geen beter tegengekomen.

Zoals nogal wat mensen weten leid ik boxers op. Het betekent niet alleen dat ik iedere dag met hen oefen, maar ook en misschien belangrijker, dat ik dag in dag uit tussen hen leef. Het geeft me de kans én uitdaging om te leren hoe ik een individuele hond snel kan “inschatten” en hoe ik hem of haar bijgevolg op een redelijk korte termijn een waaier van oefeningen kan bijbrengen. De enige reden waarom dit lukt: ik respecteer hen. Dat betekent in mijn ervaring dat ik hun persoonlijkheid aanvaard zoals ze is, in plaats van  ze te (ver)vormen naar mijn wensen of ideeën. Een aanvaarding op ieder vlak, niet enkel bij de opleiding  maar in de totaliteit van de omgang met hen. De persoonlijkheid van een individuele hond toont mij wat ik van hem mag en zal verwachten, namelijk precies dat wat hij me kàn geven, niets meer en niets minder.

Opleidings- en opvoedingsregels houden geen rekening met de eigenheid van iedere individuele boxer en geven zo aanleiding tot onbegrip, misverstand en frustratie. Eén en hetzelfde gebaar of gedrag van de trainer kan op verschillende honden zeer uiteenlopende effecten hebben. Een eenvoudig gebaar als het strelen van een hond is daar een bruikbaar voorbeeld van.

Er zijn bijvoorbeeld honden die graag lichamelijk contact hebben, graag gestreeld worden en die precies die streling nodig hebben om te weten dat ze goed bezig zijn. Het is een bevestiging van hun gedrag van het moment, niet noodzakelijk van hun persoonlijkheid.

Andere hebben een voortdurende behoefte aan bevestiging, aan vertrouwen – zonder dat vertrouwen dat hen constant gegeven wordt kunnen ze de omgeving en wat die van hen verlangt niet eens ervaren, laat staan dat ze zelfverzekerd en leergierig over een oefenplein zullen lopen. Hier staat streling in een directe relatie met de persoonlijkheid, veel minder met het actuele gedrag.

Nog andere hebben het vooral nodig na een oefening of een stresssituatie te kunnen “op adem komen”, te kunnen kalmeren – zonder veel nadere aandacht. Ook hier speelt een lichte, terloopse streling meer in op de persoonlijkheid dan op het gedrag. Bij de hond komt het over als “ok, we leggen er even de riem af, ik kan wat rusten”.

Bij nog andere volstaat het dat ze zich kunnen “uitschudden”, alsof ze net uit een plas water kwamen – of dat ze ( al dan niet denkbeeldige) jeuk kunnen wegkrabben.

Dat jeuk-wegkrabben kan echter bij een andere hond juist betekenen dat je over de grens van zijn mogelijkheden bent gegaan en dat hij een probleem niet kàn oplossen. Een streling op dat ogenblik fungeert als geruststelling: niets aan de hand.

Het kan ook, bij een andere of bij dezelfde hond, precies betekenen wat het is: namelijk dat die hond een puur fysieke irritatie heeft die zo sterk is dat hij die onmiddellijk en voor alles zal proberen weg te krabben. Als je hem dan streelt op de plaats waar het jeukt heeft dat niets met “werk” te maken noch met zijn persoonlijkheid. Door de hond wordt het als fysiek plezierig ervaren en kan het hoogstens zoiets als een primaire roedelbevestiging betekenen.

Er zijn talloze variaties en het is soms erg moeilijk om er achter te komen wanneer een bepaalde hond wat nodig heeft en waarom. Pas op het moment dat je al die verschillende gedragingen kan onderscheiden en kan duiden, kan je stellen dat je zoiets als “inzicht” hebt in de hond die traint. Je weet dan wat die hond van je verwacht en wanneer hij dat verwacht of nodig heeft en waarom dat zo is. Weten wat en wanneer een individuele hond iets nodig heeft en waarom, is volgens mij de kern van een bevredigende omgang met een hond en meteen ook van een succesvolle opleiding.

Twee voorbeelden uit eigen ervaring om aan te tonen hoe de eigenheid van een hond – zijn persoonlijkheid – meespeelt in de opleiding en bepaalt wat de betekenis van een gebaar is:

1.

Een gestroomde reu van twee jaar. Zowel in de kennel als in de alledaagse omgang gedraagt hij zich prima, een aangename boxer in alle opzicht. Het aanleren van speurwerk en verdedigingsoefeningen verloopt zonder grote problemen. In de gehoorzaamheidsoefeningen gebeurt er iets vreemds: een hulpcommando na een aarzeling in een oefening is voldoende om hem volledig het noorden te laten kwijtraken en na twee opeenvolgende, correct uitgevoerde oefeningen blijkt het onmogelijk een derde te beginnen. In beide gevallen verstart hij, zijn ogen schieten alle kanten op en hij loopt het terrein af naar zijn kennel waar hij hijgend tot rust komt. Vijf minuten later is er niets meer aan de hand en loopt hij zelf terug naar het terrein. Wat was er aan de hand? Ik deelde de oefeningen in kleine fasen op, varieerde de opvolging van de oefeningen, wisselde meermaals van trainingsplaats, kortom: ik paste de hele opbouw aan zijn tempo en zijn eigenaardigheden aan. Twee zaken kwamen naar voren : 

1/ Alle oefeningen waarin hem het initiatief gelaten werd ( de sprong, speuren, het inbijten, … ) werden correct uitgevoerd.

2/ Iedere onderbreking – om wat voor reden ook – van een gecontroleerde reeks opeenvolgende handelingen blokkeerde hem onmiddellijk en totaal. In die mate zelfs dat wanneer hij op dat ogenblik verhinderd werd het terrein te verlaten en aangemaand werd de oefening te herbeginnen, hij ter plaatse begon over te geven. Veel duidelijker kon het niet. In die toestand had geen enkele wijze van beloning enig effect: de buitenwereld drong eenvoudig niet meer tot hem door.

Bij navraag bleek dat deze reu tot ongeveer zijn eerste verjaardag vrij opgegroeid was in de kennel, in groepsverband met enkele andere boxers en met normaal sociaal contact met z’n eigenaars. Zijn gedrag met andere honden en met mensen was uitstekend, maar wat hij niet had geleerd was om te gaan met specifiek menselijke reacties in leersituaties (beloning en correctie via stem, aanraking, enz.) en hij wist dus letterlijk niet wat de betekenis daarvan was. Bij een opeenvolging van oefeningen werd de stress dus alsmaar hoger, ook al werden de oefeningen correct uitgevoerd. Het was alsof hij door de oefeningen heen naar het punt toeleefde waar er iets fout zou lopen, bijvoorbeeld in de vorm van een bijbevel. Bijbevel dat op zijn beurt onbegrijpelijk was. Oefeningen die heel dicht bij zijn natuurlijk gedrag aansloten ( speuren, verdediging, springen, los volgen) kon hij moeiteloos afwerken. Oefeningen die verder van zijn honds gedrag aflagen ( vooruit sturen, aangelijnd volgen, blijven afliggen zonder contact,..) of complexer in opbouw waren ( apporteren, revieren, aanblaffen en wachten,..) brachten hem steevast in opperste verwarring en stress doordat hij nooit geleerd had hoe menselijke beloningen daarmee in verband stonden. De manier waarop deze reu leerde was dus direct bepalend voor wàt hij kon leren.

De oplossing – een compromis – bestond erin enerzijds een strak schema op te bouwen en anderzijds het punt te vermijden waarop de stress hem zou overmannen. Dat werd bereikt door zijn eigen initiatief zoveel mogelijk intact te laten ( slordigheden in de afwerking werden op de koop toe genomen) en tussen de oefeningen door de “hondse” speelmanieren langer aan te houden dan eigenlijk kon. Het bleef tot en met de wedstrijd dansen op een slappe koord.

2.

Voorbeeld twee gaat over een bijzonder mooie teef, nog geen twee jaar jong. Een beeld binnen en buiten de showring, maar zeer op haar hoede tegenover mensen die ze niet kent. Aanvankelijk dus ook haar trainer. Haar gedrag heeft niets met angst te maken, ze is louter op haar qui-vive. Ook bij haar gaan de oefeningen die dichter bij de “hondse aard” aanleunen zonder meer vlot. Daarenboven is ze ook leergierig en benieuwd. Bij de inleidende gehoorzaamheidsoefeningen is het snel duidelijk dat ze intelligent is, ze leert vlug – maar ook hier een verrassing: noch stem, noch lichamelijk contact worden als beloning ervaren wel integendeel. Bij een lovend woord is er van haar natuurlijke vlotheid niets meer te bemerken: oren in de nek, hoofd naar beneden en verward opkijken naar de trainer. Een handbeweging naar haar toe wordt met argusogen gevolgd en onder een streling spant haar lichaam zich in plaats van te ontspannen.

Hoe werk je met een zeer vlotte, levendige en intelligente boxer die iedere vorm van beloning als bedreigend ervaart?

Het “waarom” was hier een gemakkelijker vraag: van pup af aan was dit teefje door de vrouw des huizes rot verwend en “beschermd” tegen alles en iedereen die haar groei en toekomstige carrière kon in gevaar brengen. Een beauty zou ze worden, daarin had de vrouw gelijk. Maar door haar (over) beschermend gedrag bestond de leefwereld van haar toekomstige winster wel uit man-vrouw-boxer versus de rest van de wereld. Met andere woorden deze teef had geleerd iedere actie van de buitenwereld tegenover haar als bedreigend te zien: zolang je zelf geen direct (fysiek) contact zocht liep alles vlot. Dit (aangeleerde) probleem kon ik enkel oplossen door  haar maximaal vrij te laten, zoveel mogelijk bij haar te zijn zonder specifieke oefeningen te doen en af te wachten … tot haar eigen aard en haar nieuwsgierigheid het zouden winnen op het aangeleerde wantrouwen en ze zelf het initiatief tot contact zou zoeken. Dat gebeurde uiteindelijk ook: het duurde drie weken. Vanaf dat punt kon ze er niet genoeg van krijgen om te pas en te onpas in mijn armen te springen. Als ik al eens haar kennel passeerde zonder haar te groeten of te strelen startte ze een langgerekt concert van verontwaardiging en teleurstelling.

Tegen het eind van haar opleiding vond ze het niet meer onaangenaam dat andere mensen in de kennel haar riepen, maar ze moest er nog steeds niets van hebben als die haar probeerden aan te halen.

Ook hier weer heel duidelijk hoe de heel eigen aard en de heel eigen geschiedenis van deze boxer (streling of mondeling loven door een “vreemde” werd niet ervaren als beloning maar als bedreiging)  bepaalden hoe ze iets leerde en wat ze bijgevolg überhaupt kon leren.

In tegenstelling tot het onderwerp “individuele persoonlijkheid van een hond” wordt er haast oeverloos gesproken en geschreven over de Methode. De discussies zijn meestal verhit. Nodeloos, denk ik want geen enkele methode kan vertellen hoe u met die individuele hond moet omgaan of hoe u hem moet trainen. De één zegt zo, de ander zegt nee-zo en op het eind van de rit zal je constateren dat ofwel A, ofwel B, ofwel A én B ofwel noch A noch B gelijk heeft. Het is de persoonlijkheid van die hond die je duidelijk zal maken, niet alleen wat hij kan leren maar vooral hoe hij leert. Maar daarvoor moet je natuurlijk in de eerste plaats naar die hond kijken en luisteren, niet naar die of die Methode. Om het (te) simpel te zeggen: je moet weten waar je hond zin in heeft en je moet daarin meegaan in plaats van tégen hem in te werken. Zelfs – en misschien: vooral – in ( bijna niet te vermijden) dwangsituaties moet je kunnen rekenen op de “zin” van die hond. Al meer dan één hond ( vooral impulsieve honden) heb ik in dwangsituaties door te mand zien vallen: depressief of agressief, al naargelang de geaardheid van de hond. Precies omdat de eigenaar of de geleider niet doorhad dat de dwang enkel nog dwang was en niet langer berustte op iets in de hond, namelijk zijn vermogen en z’n zin om iets te leren. De aard en de mate van dwang zullen ook hier moeten berusten op de persoonlijkheid van de hond en op de (vertrouwens-)relatie met diegene die dwang uitoefent. Dwang met als enige motivatie dat de hond hoedanook “ondergeschikt” is en dus moet gehoorzamen – zonder rekening te houden met de persoonlijkheid van de boxer- kan niet enkel de verdere opleiding op losse schroeven zetten en de hond over het randje duwen, het is ronduit een fout uitgangspunt.

Een ander aspect van hetzelfde: vaak heb ik gemerkt dat ook ervaren showgangers denken dat de beoordeling van een hond in de showring uitsluitend te maken heeft met de morfologie, de uiterlijke vorm. Dat is niet zo. Schoonheid is meer dan de benadering van de standaard, is meer dan type alleenSchoonheid leunt veel meer aan bij de persoonlijkheid van de hond en die wordt zichtbaar ihet gedrag van de hond, in zijn totale houding en dus ook in zijn beweging. Om een beetje vreemd beeld te gebruiken: het lichaam van de hond is de zichtbare vertaling van zijn persoonlijkheid. Voor een aandachtige lezer vertellen zijn (spier)bewegingen het verhaal van zijn verleden, het hoe en waarom van zijn persoonlijkheid. Op dit punt komen ‘schoonheid’ en ‘werk’ opnieuw bij elkaar: er hoeft geen kloof te liggen tussen beide.

Dit werd geïllustreerd door een prachtige boxerteef die ik in opleiding had. Het was geen toeval dat het een teefje was: het gedrag dat ik wil beschrijven zal je zelden zien bij een reu, die gebruiken andere manoeuvres. Ze was in een aanleerfase, een nieuwe oefening. Dit is altijd een moment van onzekerheid, van twijfel – anders is er van leren geen sprake. Op dat kritieke moment nam ze plots een houding aan waarin ogen, wenkbrauwen, oren, hals, rug, benen en voeten, kortom haar hele lichaam een toonbeeld van adel werd, een showbeeld. Ik streelde haar traag over hals en rug: ze kalmeerde. Na een tweede bevel voerde ze de oefening ( dwz: de voor haar niet zekere beweging) correct uit. Wel, ik verzeker u dat dit een regelrecht verleidingsmaneuver was. Ze trok alle aandacht naar lichaam omdat ze ‘wist’ dat daar in het verleden andere honden en/of mensen positief op hadden gereageerd. Denk bijvoorbeeld maar aan de plotse stilte die er ontstaat rondom een showring als een hondje perfect staat te showen. Haar adel ‘gebruikte’ ze hier als ontwijkgedrag: haar pose, haar verleiding had tot doel de kritieke twijfel, de onzekerheid op te heffen en de onduidelijke situatie te doen verdwijnen. De trage streling bracht haar terug met haar voetjes op de grond, de stress van de onzekerheid  ebde weg samen met het ontwijkgedrag dat daar het gevolg van was. Pas op het ogenblik dat ze terug kalm was kon ze de juiste uitvoering van het bevel tonen.

Het is uit dergelijke momenten dat ik besluit  dat schoonheid een aspect van de persoonlijkheid van de hond is.

Hoe langer ik met honden omga en hoe meer ervaring in het opleiden van honden ik opdoe, hoe meer moeite ik heb met ‘gedragstesten’- om maar te zwijgen van zogenaamde ‘karaktertesten’. Bijna altijd gaan ze uit van van het idee dat de aanwezigheid en de sterkte van ‘driften’ moet worden getest: speeldrift, buitdrift, weerdrift, enzovoort. Het aantal en de rangeschikking kunnen zo’n beetje naar believen ingevuld worden. Nu ben ik er van overtuigd dat wat deze (deel)driften beschrijven slechts een klein deel is van de totale persoonlijkheid en ik heb er bijgevolg de grootste moeite mee om te begrijpen waarom hele ‘systemen’ (opleiding zowel als bijbehorende testen) gebaseerd zijn op die enkele aspecten, systemen die daarenboven slechts zeer pover onderbouwd zijn. In de ontelbare ztp’s, körungen, selecties, cqn’s…. die de revue zijn gepasseerd heb ik meerdere boxers zien ‘falen’- boxers waarvan ik overtuigd ben dat het zeer goede boxers zijn. Het feit dat in sommige landen je eerst succesvol door één of meerdere van deze testen moet zien te komen onderstreept enkel de tragische gevolgen van het vasthouden aan dit zwak en  verouderd driftmodel-denken

Als je probeert uit te zoeken hoe een hond in elkaar steekt voordat je poogt hem iets bij te brengen en je gunt hem tijd ( zonder in te grijpen) dan kom je achter het waarom van zijn reacties en de aard van zijn heel eigen interesses en gevoeligheden. Van daaruit kan je verder werken. Tegen die tijd heeft die boxer, in de meeste gevallen, zijn zelfvertrouwen herwonnen én het vertrouwen in z’n trainer zodat dikwijls – niet altijd – een minimum aan training volstaat om het gewenste gedrag voor die of die ‘test’ aan te leren. Kon ik maar de uren terug krijgen die ik ben kwijtgespeeld in discussies over de valstrikken en de zinloosheid van deze testen! Het enige dat ik nu kan en wil doen is deze volstrekt nutteloze discussies links te laten liggen. De enige test waarvan ik het nut kan inzien is een geduldige en behoedzame beoordeling van sociaal gedragEn dan nog…zelfs dat is niet altijd een zekerheid. Denk bijvoorbeeld aan impulsief of spontaan gedrag ( dan wel,  dan niet) terwijl de testen altijd gebeuren in een kleine tijdspanne en slechts de opname van één moment zijn. Bij zo’n test moet trouwens vooral de wisselwerking tussen hond en eigenaar in de gaten worden gehouden want die is meestal belangrijker voor het gedrag van de hond dan dat wat de natuur hem heeft toebedeeld.

Als kleine illustratie hierbij een anekdote die mij zeer aangenaam was. Ik presenteerde een boxer. De keurmeesteres kwam dichterbij en controleerde ogen en gebit van de hond. Daarna deed ze iets dat zo dicht als maar kan een ‘wesenstest’ benadert: ze knielde voor de hond. De boxer kwam dichterbij en er volgde een korte ontmoeting tussen keurmeester en boxer waaraan nogal wat lichamelijk contact te pas kwam plus de gebruikelijke vriendelijke woorden. Bij de boxer waren die laatste niet enkel van het gezicht maar van het hele lijf af te lezen. En alhoewel ze dat waarschijnlijk wel had gewild, kon ze dat niet met iedere boxer doen. In haar beoordeling speelde dus ook de persoonlijkheid van de hond mee en daar had ze geen batterij van testen voor nodig noch had die boxer enige ‘opleiding’ gekregen.

Het eenvoudige neerknielen voor de boxer is een gebaar dat afhankelijk van de persoonlijkheid van de boxer ervaren wordt als uitnodigend of bedreigend en het kan beantwoord worden met enthousiasme, agressie of onzekerheid. Eén eenvoudig gebaar – verschillende persoonlijkheden – verschillende reacties.

Ook gezondheid is een belangrijk deel van de persoonlijkheid. De gezondheid van het ogenblik, de fitheid,  zal natuurlijk invloed hebben op het actuele gedrag  maar niet op de persoonlijkheid. Ik heb het hier over “structurele” aandoeningen die medebepalend zijn voor zowel gedrag als persoonlijkheid.

Een voorbeeld: een pup wordt geboren met een milde vernauwing van de aorta, niets levensbedreigend. Deze aandoening leert de pup alles trager te doen. Hij leert heel snel dat iedere impulsieve reactie gevolgd wordt door een onaangenaam gevoel en dat zal hij vermijden. Hij wordt met andere woorden gewoon een rustige hond. En daar heb je het dus al, een beoordeling van én zijn gedrag én zijn geaardheid: rustig. Dit rustige gedrag is een integraal deel van zijn persoonlijkheid geworden. Of je die persoonlijkheid nu positief of negatief waardeert doet er niet toe – van belang is  dat het een deel van hem is en dat het nauwelijks nog zal veranderen: je zal deze hond op déze basisstructuur moeten tegemoetkomen. Ik heb een aortavernauwing genoemd, maar bijvoorbeeld een verhoogde allergiegevoeligheid kan evenzeer de persoonlijkheid kneden. De streling bij een rustige hond na een oefening werkt zowel in op zijn persoonlijkheid als op zijn gedrag ( “je kan het nu wat kalmer aan doen, het gaat prima”) terwijl de streling bij een boxer die door jeuk geplaagd wordt vanwege een huidallergie in de eerste plaats fysiek is en verlichting brengt, wellicht ook de verbondenheid bevestigt.

Om greep te krijgen op de persoonlijkheid van een hond gebruik ik zoveel mogelijk benamingen en ik weet echt wel dat dit het omgekeerde is van wat men gebruikelijk doet en wat “wetenschappelijk” genoemd wordt. Ik doe dit met opzet: ik wil de gebruikelijke termen zoveel mogelijk vermijden omdat ze alle, direct of indirect, teruggrijpen op de onderliggende “driftmodellen”. In mijn dagelijkse werk met boxers kan ik deze modellen noch deze termen nog vertrouwen. Daarom gebruik ik simpele woorden die niet besmet zijn door deze modellen: vriendelijk, enthousiast, speels, rustig, verlegen, intelligent, ernstig, eenvoudig, goedaardig, allure, schoonheid, adel, gehoorzaam, hard, nieuwsgierig, preuts, optimistisch, …plus alle negatieven en combinaties hiervan. Het spreekt vanzelf dat sommige aspecten dicht bij elkaar liggen. Zo zou alles in groepjes kunnen gebracht worden en als je een hond voldoende lang bekijkt dan zou je een gradatie binnen ieder groepje kunnen maken en ook tussen die groepjes. In theorie is het dan mogelijk de voor u aangenaamste hond te kiezen. In praktijk betwijfel ik of je er veel zou aan hebben.

U zal gemerkt hebben dat deze beoordeling en deze manier van kijken naar een hond verschilt van de bestaande training- en testmethodes. Het is mijn overtuiging dat de bestaande tests en de manier waarop ze worden afgenomen, enkel een klein deel van de totale persoonlijkheid bestrijken en dan nog precies dat deel dat  kunstmatig is. Kunstmatig, omdat het gemodelleerd is op de uitgangspunten en de verwachtingen van de tests. Wat die testen in werkelijkheid meten is de vaardigheid van de eigenaar/trainer om een gewenst gedrag van de hond in kwestie te koppelen aan een standaardsituatie.

Hierbij nog een anekdote. In de kennel komen nogal wat mensen die een puppy met een goed karakter willen ( ja, wie niet?) en dus komen de toekomstige eigenaars dit op  de leeftijd van zeven acht weken testen. Enfin, zo noemen ze dat toch: “op karakter testen”. Ik zal u niet lastigvallen met een lijstje van boekenwijsheden die op dergelijke momenten herkauwd worden. Af en toe is er een aangename verrassing. Zoals die vrouw die ook wou weten of  de pup aanleg had om een goede “werkhond” te worden. Maar ze deed daarbij iets ongebruikelijks. Ze legde een bewegend plastic zakje in een ruimte waar de pup al meerdere keren geweest was, een ruimte die hij goed kende dus. Een klein halfuur heeft ze de pup gadegeslagen waarbij dat ze hem af en toe aansprak. Ondertussen zaten we gewoon te babbelen. Niets meer. Dat was het. Deze vrouw wist – intuïtief of uit ervaring – hoe ze een hond correct kon schatten: ze beoordeelde de pup op basis van zijn eigen spontane, onuitgelokte gedragingen – niet op basis van gedrag dat uitgelokt werd via een serie gestandaardiseerde situaties.

Mensen hebben het soms behoorlijk lastig met hun boxer.  “Gewone” eigenaars net zo goed als ervaren opleidingsrotten. Meestal komt dat omdat ze onvoldoende zicht hebben op de eigenschappen van hun hond: goede en slechte ( wat dat dan ook moge zijn) .

Met goede wil, met tijd en met oplettendheid kan daaraan verholpen worden. Het is zelfs eenvoudig. Eén: methode is niet  belangrijk, je boxer daarentegen is dat wel. Twee: kijk naar je boxer – met je ogen, niet met je verstand dat vol steekt met voor-oordelen en je het “kijken” belet. Vroeg of laat zal je zijn eigenaardigheden net zo goed als zijn heel specifieke motivaties gaan “zien”. Respecteer deze persoonlijkheid door ze te aanvaarden zoals ze is en begin van daaruit – pas van daaruit – te “werken”.

Vandaar ook mijn lijfspreuk in de omgang met en opleiding van boxers:

“Show your respect, feel the personality, touch the hart and then but only then the respect will return!”

Ingmar Sioen, September 2001