SARAJEVO, BRAHMS & SEPTEMBER

OF... MIJN KLEINE OORLOG

Beeldmooi, hard werk en zeer kwetsbaar. Woorden die me te binnen schieten als ik terugdenk aan de toen 13 maanden jonge Brahms en onze trip doorheen Hongarije en voormalig Yugoslavië. Een land dat nu opgedeeld is in afzonderlijke staten en dat we (mijn vader en ik) doorkruist hebben in de eerste helft van september.

Ik zal u niet vervelen met een verhaal van “toen waren we daar en daarna deden we dat en daar was…. “. Dat zou een vloek betekenen voor wat ik daar heb gezien. Het gaat om impressies. De bedoeling was op drie Jahressieger tentoonstellingen (Hongarije, Yugoslavië – of moet ik nu zeggen Servië & Montenegro – en Oostenrijk) twee jonge reuen voor te stellen: de gestroomde Palmiro di Soragna en onze eigen gele Brahms van Sapho’s Hoeve

Zowel op de Hongaarse Jahressieger (in Budapest, op zaterdag) als op de Yugoslavische Jahressieger (in Backa Topola, op zondag), behaalden beide reuen de respectievelijke jahresjugendsieger-titel. Enkele tentoonstellers kenden Brahms al van de Spaanse Monografica waar hij eerder op het jaar Beste jeugdhond was geworden of van de Atibox tentoonstelling waar hij de klasse van 9 tot 12 maand had gewonnen. De mensen die ons nog niet kenden vroegen informatie en namen foto’s.

De locatie van de tentoonstelling in Backa Topola, dat in het noorden van Servië ligt, (een gebied dat beter bekend is als de autonome regio Vojvodina) was een immense hippodroom. Aan die renbaan was een complex van gebouwen en parken gekoppeld. Het was er weldadig rustig.

Zo tussendoor hadden we aan de lokale exposanten gevraagd wat ze vonden van ons voornemen om verder door te reizen naar Sarajevo, het hart van Bosnië-Herzegovina. We merkten al gauw dat dit een delicate vraag was. Allen bleken hetzelfde te denken: vooral NIET DOEN. Uiteindelijk vroegen we het aan de secretaris van de Atibox M. Lucic. Zijn onthaal was hartelijk geweest. We hadden moeten beseffen dat bij hem de zaken nog moeilijker lagen want hij is ook parlementslid. Toen we hem op maandagmorgen tijdens het ontbijt in openlucht –in maatpak en met chauffeur – onze vraag voorlegden, was ook zijn antwoord – vriendelijk maar kordaat -: niet doen, en al zeker niet met een buitenlandse nummerplaat en met honden in de auto. Meer wilde hij met ons niet delen over Bosnië en Sarajevo. Onmiddellijk begon hij weer over onze honden en onze plannen met Brahms. Torsten Lemmer – die dat weekend met Fausto-nakomelingen aan de tentoonstellingen deelnam – was de enige die onze trip zag zitten. Hij vond het allemaal geen probleem en zelfs een aanrader. Zeker toen we hem vertelden dat we van plan waren via Dubrovnic en de Kroatische kust terug te reizen. Vooral Kroatië was een aanrader. Waarom hij als enige ons plan aanmoedigde daar wil ik verder niet bij stilstaan.

In ieder geval, na een hectisch en mooi weekend met toch maar weer een Belg die met de titels ging lopen, besloten we om toch door te reizen en – met enige voorzichtigheid –  alles op ons af te laten komen. Eigenlijk is het simpel als er gevaar is draai je om en keer je terug. Hoewel: als er gevaar was, dan was het waarschijnlijk al te laat. De gedachte door een land te trekken waar je de naamborden niet eens kan lezen – bijna alles is volgens het cyrillische alfabet geschreven- en waarin bijvoorbeeld je autoverzekering niet geldig is, helpt ook al niet veel.

Dinsdagmorgen, net voor het binnenrijden van Sarajevo, ons hotel. Enkele minuten voor de wekker afliep stond ik aan het raam. Te kijken naar beneden waar de auto stond, ik was ongerust. Echt niet goed geslapen. De dag ervoor waren we van Backa Topola naar de Servisch-Bosnische grens gereden. Die grens wordt gevormd door een rivier die zich door een wondermooi bergachtig landschap kronkelt, de Drina. We hadden traag gereden, door kleine dorpen. De helft van de huizen was stukgeschoten of uitgebrand ( of beide), de andere helft was men aan het heropbouwen. De rand van de weg lag bezaaid met uitgebrande autowrakken vol kogelinslagen. Niemand dacht er blijkbaar aan die wrakken weg te halen. Soms moest je op de weg wat slalommen omdat de gaten van mortierinslagen nog niet hersteld waren – of alweer uitgevreten. We waren, in een lus, plaatsen – grote dorpen eigenlijk – door- of langsgereden waar de ergste dingen waar gebeurd: Bratunac, Srebrenica, Kladanj, Vlasenica,Tuzla, Zenica… .Bij elk uitgebrand huis of doorzeefd autowrak kon je je een verhaal voorstellen. Maar ik deed het niet… waarom? Waarschijnlijk was de realiteit van wat daar gebeurd was, nauwelijks tien-twaalf jaar terug, te erg voor mijn gedacht over de mensheid. Ik stond er gewoon niet voor open. Volgens één van de drie hotelgasten – een tot Bosniër genaturaliseerde fransman – was de reden waarom de mensen van “ginder” ( hij bedoelde Servië) ons demotiveerden om naar Sarajevo te komen, dat er nog altijd niet het minste respect is voor de anderen. De officiële oorlog is wel over, maar… .

“Sniperallee”: dat was de eerste straat waar we in terechtkwamen toen we Sarajevo binnenreden. Voor het eerst was het weer grauw.Veel mensen op straat. Opnieuw en nu massaal: uitgebrand en stukgeschoten huizen en flatgebouwen. Aan weerszijden van de Miljacka, de rivier die Sarajevo doormidden snijdt. De straten vertoonden nog steeds de littekens van granaatinslagen en de vele mensen hadden nog steeds die angstige blik in hun ogen. Beeld je in: in één stad, langs één lange boulevard 50 sluipschutters zoals ze er in New York één hadden. Plus daarbij de sluipschutters en het grof geschut dat overal op de heuvels rond Sarajevo geposteerd waren en die de stad twee jaar lang zonder ophouden beschoten. Kogels en mortieren van op die heuvels die op totaal willekeurige manier mensen doodden of verminkten, als ze in de lange rij staan wachtend op een jerrycan water of een brood. Na enkele maanden van belegering werden de doden niet meer van straat gehaald om begraven te worden op één van de kerkhoven. Dat was te gevaarlijk. ’s Nachts werden ze ter plaatse tussen de gebouwen begraven: je maakte minder kans in het vizier van een sluipschutter te komen.

Als we door die straat reden had ik de indruk dat de mensen nog steeds dicht bij de gebouwen liepen hoewel het voedpad breed was. UN-mensen aan de grens hadden ons gevraagd om niet te lang op dezelfde plaats te blijven. We reden Sarajevo kriskas door en stopten in een drukke straat. Het was dan ook een zeer raar gevoel als ik Brahms uitliet in een stad waar ze enkele jaren terug nog volop in het wild mensen neermaaiden. Toen Brahms tegen een paal plaste kon ik zien hoe het water in de verschillende kogelgaten verdween. Ik geloof niet dat er in die stad waar in 84 nog de Olympische winterspelen georganiseerd waren en die gold als een toonbeeld van verdraagzaamheid, ook maar één paal zonder kogelgaten te vinden was.  Brahms liet het in ieder geval niet aan zijn hart komen. Bijtend in de lijn wandelden we langs de brokstukken van het vroegere persgebouw. Daar werd de enige krant – Oslobodenje – gemaakt die gedurende het gehele beleg van Sarajevo zou verschijnen. Op het eind niet meer dan vier velletjes waarvan twee met de overlijdensberichten van de doden van de dag ervoor.

Niet te geloven, op een dergelijk moment, dat we enkele dagen ervoor nog zenuwen hadden: welke plaats zouden we halen met Brahms en kon hij de titel veroveren?

Intussen waren we teruggekeerd. Nog eens door die beruchte boulevard langs het al even beruchte Holiday Inn Hotel waar tot begin april 92, toen de eerste granaten op de stad afgevuurd werden, Radovan Karadzic en zijn gevolg (inclusief sluipschutters) hun hoofdkwartier hadden. Karadzic zou verhuizen naar een skidorp boven Sarajevo – Pale – en zijn plaats werd ingenomen door journalisten. Dan enkele zijstraten naar de oude stad, naar de Grabvicna-wijk die door tanks langs het vliegveld was stukgebombardeerd, naar al die straten waarvan later in boeken en in reportages het gruwelijke verhaal zou worden verteld. Alles al rijdend, traag. De huizen werden er niet beter op, zoals muizen aan karton knagen hadden de kogels aan de huizen geknaagd. Je kon je er zo nog de lijken bij voorstellen.

Hoewel overal – gewoon langs de weg of in plantsoenen – kruisjes stonden waar mensen begraven waren zagen we toch nog zeer veel vaste begraafplaatsen. Die zagen er niet te best uit, een naam op een kruis dat je enkel kon zien als je een zeis mee had om het onkruid weg te doen. Op het eerste zicht kon het een gewone weide zijn, was het niet van de kleine stokjes die je boven het gras zag uitsteken.

Toen we Sarajevo langs het vliegveld en de Ilidza wijk uitreden was het stil in de auto. Het was gaan regenen en wolken verborgen de Igmanberg, twee jaar lang de enige weg in of uit Sarajevo. De weg naar Mostar via Konjic is bergachtig, zoals trouwens het grootste deel van Bosnië-Herzegovina. Overal langs de weg en in de dorpen hetzelfde beeld: kapotgeschoten huizen, autowrakken, kruisjes en… nieuwe in aanbouw zijnde huizen, veel, heel veel.

Ook Mostar is omgeven door heuvels en net als Sarajevo is het doormidden gesneden door een bergrivier, de Neretva. En net als Sarajevo is het twee jaar lang afgesloten van de rest van de wereld terwijl het door de kanonnen en de tanks op de heuvels aan flarden werd geschoten. Er zijn twee verschillen. Sarajevo had nog één uitweg, Mostar geen enkele. Sarajevo werd belegerd door de volksservische troepen van Karadzic en Mladic. Mostar werd kapotgeschoten door Serviërs en Kroatische troepen samen.

De zon was flauw gaan schijnen toen we Mostar binnenreden. Van op de Stari Most brug die over de Neretva loopt hebben we de resten van dit mooie stadje gefilmd. Die symbolische brug – letterlijk een samenlevings-brug bereik je via het oude muzelmaanse centrum. Een wirwar van kleine straatjes waar je enkel te voet bij kan. Tijdens de belegering is die brug kapot geschoten, samen met alle gebouwen aan weerszijden. Trouwens ook de rest van Mostar is één grote zeef of één groot dartsbord. Maar er werden geen pijltjes gebruikt, wel artillerie. Op enkele meter van die verdwenen brug is een kleine houten brug gebouwd en er wordt druk gewerkt aan de afwerking van de nieuwe “Stari Most”. Terwijl we filmden kwamen kinderen aan ons jassen hangen en trekken, bedelend om enkele centen. Je voelt je heel erg onbehaaglijk: een toerist op een plaats waar kort ervoor getracht werd een gemeenschap uit te roeien. Als je hen wat gaf, kon je zien dat ze tevreden waren. Maar of ze ook gelukkig waren, dat denk ik niet in de eerste jaren, toch niet daar waar nog alle ramen ontbraken aan de huizen, als er nog hele muren overbleven tenminste. Of in huizen met granaatinslagen van een meter in doorsnee. Na wat ze allemaal gezien en meegemaakt hebben. 

In Mostar waren er naast de in het wit gestoken UN mensen al wat meer buitenlanders te zien. Maar dat is lang niet genoeg om je er een beetje op je gemak te voelen.

Dubrovnic was ons verste punt. Als je die stad langs de adriatische kust wil bereiken vanuit Mostar moet je de Bosnisch-Kroatische grens drie keer passeren op nauwelijks vijftien kilometer. Dat komt omdat Bosnië één uitstulping naar de kust heeft, één kuststadje en er is maar één weg. Ook Dubrovnik was beschoten door de Serviërs maar daar is in vergelijking met de Bosnische dorpen nog maar weinig van te zien. De stad, vooral de ommuurde oude stad aan de kust stak vol toeristen. Net als elke grote badplaats. We bleven hier niet lang en reden noordwaarts langs de kust. We stopten in één van de vele kleine dorpjes langs de zee. Het was warm, de zon scheen volop. Met gemengde gevoelens zwom ik een uurtje met Brahms in het warme en klare water van de Kroatische Kust… wel uniek om in de Adriatische zee te zwemmen.

De terugreis verliep vlekkeloos en mooi, het was net of we in een andere wereld terechtgekomen waren: zee, gebergtes, kronkelende kustbaan vol met bordjes die de weg wijzen naar goedkope slaapplaatsen. Als je van het zuiden naar het noorden rijdt, van Dubrovnik over Split naar Rijeka, heb je links voortdurend het blauwe water van de Adriatische zee en rechts de dorpen op de hellingen van de bergketen die de kust volgt. Het is wondermooi maar hier en daar passeer je dorpen waar nog verlaten en uitgebrande huizen staan. Hoewel er net achter die bergkam – in de Krajina – en in het noorden van Kroatië zeer zwaar gevochten is, kan je er al moeilijker een beeld van vormen. Dat is heel vreemd en verwarrend. Evenmin als in Servië willen de mensen hier veel vertellen over wat gebeurd is. Zeker langs de kust wil men het er niet over hebben.

We reden Istrië binnen, het schiereiland dat aan Italië grenst. De sporen van de bosbranden van augustus waren nog overal langs de weg te zien: zwart verkoolde fruitboomplantages en struikgewas. Zelfs op de plaats waar we die avond sliepen waren ze behoorlijk boos omdat we het water in de douches naar hun idee te lang lieten lopen. Na een bezoek aan het Collosseum in Pula, het zuidelijkste stadje van het schiereiland keerden we om en reden naar de Kroatisch-Sloveense grens.

Slovenië was de eerste deelrepubliek die vanuit Servië werd aangevallen, in 1991. Deels door een parate en goed georganiseerde verdediging en deels omdat het Westen bij die eerste uitbraak wèl bemiddelde duurde die oorlog maar tien dagen, waarna de Serviërs hun aandacht en tanks op Kroatië richtten. In Slovenië voel je niets van die oorlog. Het is een klein, groen, licht bergachtig land – heel mooi en een plek waar je je weer thuis voelt. Niet ver over de grens stopten we in Lipica waar op een immens groot bedrijf – het is meer een groot dorp – de “witte” Lippizanerpaarden gefokt en opgeleid worden. Brahms en de paarden konden het niet erg goed met elkaar vinden (al moet ik eerlijk toegeven dat dit meer aan Brahms dan aan de paarden lag).

Van hieruit konden we het kalm aan doen. We hadden wat tijd over. Om 5000 kilometer af te leggen in een dikke week en dan nog overal op tijd te komen dat is niet éénvoudig dus beter wat te vroeg dan te laat op onze volgende bestemming: Wenen.

Na een bezoek aan de grotten van Postonja, opnieuw een verrassend groot, modern en toch heel rustig complex, wilde ik nog eens de plaats gaan bekijken waar we in mei de spectaculaire carrière van Brahms gestart waren: Maribor, in het noordoosten van Slovenië.

Daar, op de Atibox 2003, was hij door als eerste te eindigen in de jongste jeugdklasse al een grote concurrent voor de uiteindelijke jeugdtitelwinnaar Yugo della Cadormare. Nu was in Maribor van de Atibox niet veel meer te zien. Dat was voor mij heel vreemd want het is een plaats die ik nooit vergeet, zoals elke show waar ik tussen collega fokkers ben en vrijuit kan discuteren over ons ras. Wat nu juist wel goed is en wat niet, hoe het zal verdergaan. Op dit soort shows komen naar mijn mening de fokkers samen die het ras niveau geven.

Net als twee dagen erna, ook een dergelijke tentoonstelling, de Oostenrijkse Jahressieger. Daar waren redelijk wat Boxers (130) ondanks het feit dat op dezelfde dag de vroeger zeer populaire Duitse Jahressieger plaatsvond. Er waren zelfs een groot aantal Duitse honden aanwezig. Het tentoonstellingsterrein lag op een open plateau, hoog, warm en bijzonder winderig. Bij de jeugdreuen twee Boxers die zich duidelijk afscheidden: Enea del Roxius en Brahms van Sapho’s Hoeve. Beiden wonnen ze de titel Oostenrijkse Jahresjugendsieger. En daarmee was het succes van Brahms voorlopig rond: een drie op drie. Op diezelfde Jahressieger show was ook de gele teef die wat later Koningin van de KBBC werd, Carol de Fontibox, zij behaalde er de titel van Oostenrijks Jahressiegerin.

Vanuit een windering maar zeer warm Wenen reden we de volgende dag terug naar België – waar het regende. Natuurlijk waren was ik blij met de campagne van Brahms, maar er is toch meer blijven plakken dan de ervaring van deze drie tentoonstellingen. Bosnië-Herzegovina, Sarajevo, Mostar… het is nu allemaal iets echter geworden. Misschien hadden de mensen gelijk toen ze ons afraadden niet door Bosnië te gaan rijden ( zeker als je net thuisgekomen, een reportage ziet waarin verteld wordt dat er ongeveer 10 miljoen landmijnen in Bosnië liggen – letterlijk overal. En je weet dat je daar zomaar met je Boxer rondgelopen bent…) – maar ik ben in elk geval blij dat we het wèl gedaan hebben. Het doet niets af aan de overwinningen van Brahms – maar het geeft je toch een bredere kijk op sommige zaken.

En wat Brahms betreft: hij is dus duidelijk geliefd.

Later in de maand zou hij in Caserta, op het Italiaanse Campionato dell’Anno, net zoals Enea nog de jeugdtitel binnen halen. In zijn klasse alleen al waren er 36 boxers – daarmee vul je in onze contreien dezer dagen drie volle Cacib shows.

Om zijn 2003 af te ronden behaalde Brahms op een Franse IB met 63 boxers, vanuit de open klasse, zijn eerste Cacib en BOB. Hij was op dat moment 15 maand jong.

Heel mooi, maar hoe belangrijk is dit na een bezoek aan Bosnië-Herzegovina?

Ingmar Sioen